Juk


Trekdieren worden door een houten balkje met gaten aan elkaar verbonden (Jes. 58:6; Jer. 27:2; 30:8). Een span runderen heet dan ook een juk runderen (1 Kon. 19:19 v; Job. 1:3; Luc. 14:19), zoals ook een stuk land genoemd wordt dat door een span runderen in één dag bewerkt kan worden (1 Sam. 14:14; Jes. 5:10). Gevangenen werden door een juk om hun hals waaraan hun handen werden gebonden, machteloos gemaakt (Deut. 28:48), terwijl ook zware lasten aan een juk werden gedragen (Lev. 26:13). Dientengevolge wordt een juk in overdrachtelijke zin herendienst (1 Kon. 12:4 w), vreemde overheersing (Jes. 9:3; 47:6; Jer. 27:12) of dienstbaarheid in het algemeen (Gen. 27:40; Jer. 28:14). Jezus spreekt over Zijn juk dat zacht en licht is (Matt. 11:29 v). Wij moeten samen met Hem één span vormen en Zijn dienst is niet zwaar en uitputtend. Een gelovige mag geen ongelijk span vormen met een ongelovige (2 Kor. 6:14; vgl.
Deut. 22:10). De rabbijnen spreken over het juk van het koninkrijk der hemelen, d.w.z. de aanvaarding en het belijden van God als HEER en Koning van Israël of het juk van de tora en de geboden. Aan deze zegswijze herinnert Hand. 15:10.