God moge toevoegen (vgl. Gen. 30:23 v).
- De hoofdpersoon in de Jozefverhalen (Gen. 37, 39-50), één van Jakobs zonen, die uit zijn positie van slaaf en gevangene tot onderkoning van Egypte werd verheven. Hij is een wijze bij uitstek, hij legt dromen uit, kan goede raad geven, verstandige regelingen treffen, handelt voorbeeldig met zijn familie. In zijn zoons Manasse en Efraïm (Gen. 48:14-22) is Jozef de 11e stam van Israël (Gen. 49:22 vv).
- Verloofde, later echtgenoot van Jezus’ moeder (Matt. 1:18-25; 2:13, 19; Luc. 2:4), een handwerksman in Nazaret (Matt. 13:55).
- Een joods raadsheer die het Koninkrijk Gods verwachtte en het lichaam van Jezus legde in zijn rotsgraf (Mare. 15:43; Matt. 27:57-61). Hij was afkomstig uit Arimatea (di. Ramataim-Sofim).