Jeruzalem


Hebr. Jeroesjalajiem, Gr. Jeroesaleem, Lat. Hierosolyma, = stad van (de god) Salim (of van salim = vrede), door David tot hoofdstad van zijn koninkrijk verheven (± 1000 v. Chr.). Het is de stad van de tempel (Ps. 68:30; Joh. 4:20), de stad van David (2 Sam. 5:9) en van de grote Koning (Ps. 48:3), van God (Ps. 46:5; 48:9), verheerlijkt (Ps. 87:3, 122) en aangeklaagd (Jer. 15:5 vv; Ez. 15; Matt. 23:37 vv), de schatten der aarde zijn er verzameld (1 Kon. 10:10 w; Jes. 60:5), en het is talrijke malen geplunderd en verwoest (1 Kon. 14:26; 2 Kon. 25:9 vv; Matt. 24:1 v, etc.). Jeruzalem is als Sodom en Gomorra (Jes. 1:10) én het geestelijk centrum van de wereld als het woord van God uitgaat naar de volken en vrede zal stichten (Jes. 2:3; vgl. Hand. 1:9). Jezus heeft er het laatste avondmaal gevierd, Hij is er gekruisigd én verrezen, Hij heeft Zijn Geest uitgestort op Pinksteren (Matt. 26:26 w, 27, 28; Hand. 2). Jeruzalem is de heilige stad (Matt. 4:5; 27:53), ook de Islamieten noemen de stad El Quds, di. de heilige. De gemeente ziet echter uit naar het nieuwe Jeruzalem ‘dat neerdaalt uit de hemel’ (Openb. 3:12; 21:2, 10).