Het volk wordt talrijk, de le koning van het 10-stammenrijk (1 Kon. 12:16; 14:1 vv), 926-907 v. Chr. In de plaats van Jeruzalem maakte hij van Dan en Betel religieuze centra, alwaar stierbeelden de God van Israël aanschouwelijk voorstelden (1 Kon. 12:29). Profeten spraken met het oog daarop van de zonde van Jerobeam (1 Kon. 15:26; 2 Kon. 3:3; 10:31).
Een latere Jerobeam II (787-747 v. Chr.) gaf zijn land grote uitbreiding, maar het zou spoedig zijn zelfstandigheid verliezen (2 Kon. 13:13; 2 Kon. 14:24).