De HEER verhoogt, de profeet uit Anatot, die optrad tijdens de regeringen van Josia, Jojakim en Sedekia ± 600 v. Chr. in de nadagen van Juda, toen het land bedreigd werd door Babel (Jer. 1:1 vv). Hij laakte o.a. de zelfgenoegzaamheid van Jeruzalem dat in zijn tempel een garantie zag voor onkwetsbaarheid (Jer. 7). Tijdens Jojakim en Sedekia was hij de onheilsprofeet, die de ondergang van het land voorzag (Jer. 28). Na de val van de stad in 586 v. Chr. bleef hij in Jeruzalem en werd later door een groep vluchtende Joden meegevoerd naar Egypte, waarna niets meer van hem wordt gehoord (Jer. 41:6-43:7). Meer dan een ander heeft Jeremia geleden door zijn profetische dienst, omdat hij nationale gevoelens moest kwetsen en de schijn van verraad op zich laadde (11:18 vv; 15:15-21). Een groot deel van het boek Jeremia is door de profeet aan zijn secretaris Baruch gedicteerd (Jer. 36). Hij heeft een grote indruk op de mensen gemaakt (Matt. 16:14)