Vergrieksing van de naam Jakob, één van de zoons van Zebedeüs, Boanerges (Mare. 3:17), discipel van Jezus (Matt. 4:21), die behoorde tot de kleinere kring der getrouwen (Matt. 17:1; 26:37), door Herodes terechtgesteld (Hand. 12:2). Een naamgenoot, de zoon van Alfeüs, Jakobus de jongere of – minor genoemd (Mare. 15:40) behoorde eveneens tot de leerlingen van Jezus. Een broer van Jezus heette ook Jakobus. Hij was een leider van de Jeruzalemse gemeente (Gal. 1:19; Matt. 13:55; Hand. 12:17; 21:18). De brief van Jakobus wordt hem toegeschreven.