Jaar


Hebr. sjana = het herhaalt zich, Gr. eniautos = hetzelfde tijdstip (waarop het jaar weer gekomen is). Blijkbaar werd het jaar beleefd op de momenten van jaarlijks terugkerende gebeurtenissen. Jaarlijks werd gedurende 4 dagen de dochter van Jefta ‘bezongen’ (Richt. 11:40), elk jaar ging Elkana naar Silo om offers te brengen (1 Sam. 1:3), eenmaal per jaar brengt de hogepriester op de grote verzoendag het bloed in het heiligdom (Lev. 16:34; Hebr. 9:25). Elk jaar werden er 3 grote feesten gevierd (Ex. 23:17; Deut. 16:16). Ook moesten de jaren berekend worden met het oog op het 7e, het sabbatsjaar (Lev. 25:4), en het 50e, het jubeljaar (Lev. 25:11). Aan dat laatstgenoemde jaar doet ook denken ‘het jaar van het welbehagen van de HEER’ (Jes. 61:2; Luc. 4:19), waarmee overigens niet precies een tijdspanne van 12 maanden zal zijn bedoeld. Evenmin is een exacte tijdslimiet bedoeld met de paradijselijke toestand van het 1000-jarig rijk (Openb. 20:1-3). Dat is glohaal gesproken een zeer lange periode van vrede. De ‘jaren van een dagloner’ zijn lange jaren, want ze zijn een periode van verdrukking en ellende (Jes. 16:14). De levenstijd van mensen wordt uitgedrukt in jaren (Gen. 5:5; Deut. 34:7; Ps. 90:10), evenals de regeringsduur van vorsten (2 Sam. 5:5; 1 Kon. 14:20 etc.). Ook de geschiedenis wordt gemeten in jaren: de slavernij in Egypte, 430 jaar (Ex. 12:40; vgl. Gal. 3:17), de tijd van de uittocht tot de bouw van de le tempel 480 jaar (1 Kon. 6:1; vgl. Hand. 13:19), die van de Babylonische ballingschap 70 jaar (Jer. 29:10). God en Zijn leeftijd zijn onberekenbaar. Voor hem zijn 1000 jaren als 1 dag (2 Petr. 3:8). ‘God is groot en wij begrijpen Hem niet, het getal zijner jaren is onnaspeurlijk’ (Job. 36:26; Ps. 102:25). De viering van ‘jaardagen’ wordt, afgezien van die van Absalom en Herodes (2 Sam. 14:26; Matt. 14:6) niet vermeld. Dat is één van de redenen waarom men aan hot jarig-zijn in bepaalde kringen geen aandacht wil besteden.
In Israël was er vnl. sprake van een maanjaar, d.w.z. een jaar dat uit 12 maan-maanden van elk 29 1/2 dag bestaat (als het verschil met een zonnejaar te groot werd, werd een 13e maand toegevoegd). In de nieuwtestamentische tijd wordt gerekend met het Romeinse zonnejaar.