Brood


Dit was meestal gerstebrood, tarwebrood was kostbaar. Als het laatstgenoemde algemener wordt, is gerstebrood het voedsel der armen. Brood was een ronde koek met een gat in het midden (zodat het aan een stok, een ‘staf des broods’, Ps. 105:16, werd vervoerd), in gloeiende as (1 Kon. 19:6; Jes. 44:19), op gloeiende stenen (al of niet in een oven), of op een bakplaat (Lev. 2:5; 6:21) gebakken. Het ongezuurde (zonder zuurdeeg) brood, de matze, wordt op Pasen gegeten (Ex. 12:39) en in de cultus gebruikt (Lev. 2:4). Jezus heeft zichzelf ‘brood des levens’ genoemd, d.w.z. brood dat doet leven, dat het ‘eeuwige’ leven geeft (Joh. 6:35, 48). Aan het avondmaal geschiedt de breking van het brood. Brood en wijn verkondigen de dood van de HEER, todat Hij komt (1 Kor. 11:26).