Zij worden genoemd in Matt. 12:46; 13:55; Mare. 3:31; Luc. 8:19; Job. 2:12; 7:3, 5; Hand. 1:14; 1 Kor. 9:5; Gal. 1:19. Zij, die Maria vereren als de steeds maagd gebleven moeder des HEREN, beschouwen de broeders en zusters als neven en nichten (vgl. Gen. 13:8). Anderen zien Jakobus, Jozef, Simon en Judas als kinderen van Jozef en Maria. Jakobus is leider geweest van de gemeente in Jeruzalem (Hand. 15:13). Van hem en van Judas zijn ook brieven bewaard gebleven.