Bij de oer-menselijke activiteiten van eten, handel drijven, planten, hoort ook het bouwen (Luc. 17:28). De mens bouwt huizen, altaren, tempels, torens, muren en steden. Opmerkelijk is dat gebouwd worden een aanduiding is van nakroost krijgen (Gen. 16:2). Een vrouw of man wordt dan bevestigd en verduurzaamd (vgl. Ps. 89:3). We moeten in dit verband denken aan een ‘huis’, een familie- of volksgemeenschap: Lea en Rachel hebben het huis van Israël gebouwd (Ruth 4:11). De losser trouwt met zijn schoonzuster-weduwe, om het huis van zijn broer te bouwen (Deut. 25:10). David krijgt een duurzaam huis, het huis van David regeert eeuwenlang (2 Sam. 7:26). Zo spreekt Jezus van de tempel van zijn lichaam, die afgebroken, herrijzen zal (Joli. 2:19), zijn de HEER met zijn apostelen bouwers aan het huis, de gemeente, waarvan het fundament de Christus is (Matt. 16:18; 1 Kor. 3:10-17).