Algemeen
De oude indrukwekkende bomen zijn bij voorkeur plaatsen, waar de goddelijke natuurkracht, werd vereerd (Deuteronomium 12:2; 1 Koningen 14:23; Jesaja 57:5). Bomen zijn een voorbeeld van onverwoestbare levenskracht (Job 14:7; Jesaja 65:22). Zij blijven groen, ook in de hitte, en dragen vrucht, ook in een droog jaar, als zij staan in de wadi (waar vaak nog restanten vochtigheid zijn). Met hen worden rechtvaardigen vergeleken (Psalmen 1:3; Jeremía 17:8; vgl. Psalmen 92:13 ev). De reusachtige, hoge boom is ook de heerser (die ten val gebracht kan worden, Daniël 4; vgl. Exódus 31:4 ev.). Johannes de Doper en Jezus spreken van de bomen, die wel of niet vrucht dragen, d.w.z. over mensen, van wie het leven wel of niet vruchtbaar is (Matthéüs 3:10; Matthéüs 7:17 ev).
Aloë
Aloë is geurende houtsoort, een zoetgeurende specerij en wordt in de Bijbel o.a. vanwege zijn welriekendheid als parfum gebruikt (Spreuken 7:17).
De Joden deden Aloë op de doeken waarin de overledene vóór de begrafenis gehuld werd. Aloë werd ook gebruikt bij de begrafenis van Jezus. Toen Jozef van Arimathéa het lichaam van Jezus naar het graf bracht, kwam ook Nikodémus daar en hij bracht een een mengsel van mirre en aloë mee. Zij wikkelden het lichaam van Jezus in linnen doeken met de gemengde specerijen (Johannes 19:39-40).
Deze aloëboom is niet gelijk aan de Aloëplant (Aloë Vera) die tegenwoordig zo populair is vanwege geneeskrachtige werking die daar aan wordt toegeschreven.
Het woord ‘aloë’ komt 5 keer voor in de Bijbel (Psalmen 45:8; Spreuken 7:17; Hooglied 4:14; Johannes 19:39). In de Statenvertaling wordt in Numeri 24:6 de aloë vertaald met sandelboom, maar ook daar komt dus feitelijk het woord aloë voor.
Alsem
Dit is een overblijvende, kruidachtige plant met gele bloemen, die in geheel Israël voorkomt. Het bevat een bittere stof. In het Oude Testament komt alsem 8 keer voor en in het Nieuwe Testament 1 keer, altijd negatief.
In de wet worden mensen die zich van God afwenden vergeleken met Alsem (Deuteronomium 29:18).
De ‘vreemdgaande’ vrouw spreekt zoete, aangename woorden, maar uiteindelijk is zij voor hem, die zich met haar inlaat, bitter als alsem (Spreuken 5:4).
Straffen van God zijn pijnlijk en bitter (Jeremia 9:15; 23:15; KIaagliederen 3:15; 19; Openbaring 8:11).
De blijdschap over het recht verandert in bitterheid na onrecht (Amos 5:7; 6:12).
Amandelboom
Ook wel waakboom genoemd, omdat hij zeer vroeg in het jaar bloeit, voordat hij bladeren krijgt (Jeremía 1:11). De staf van Aäron, die bloeide en amandelen droeg, was klaarblijkelijk van amandelhout (Numeri 17:8).
Appelboom
De appelboom wordt in de Statenvertaling genoemd in Hooglied 2:3, Hooglied 8:5; Joël 1:12. De appel (appelen) als vrucht wordt genoemd in (Hooglied 2:5; Hooglied 7:8). Er wordt beweerd dat de vertaling met appel niet zou kloppen. In Hooglied wordt beschreven dat de vrucht van deze boom zeer zoet smaakt en een heerlijke reuk verspreidt. In Spreuken 25:11 staat dat appelen er uit zien als goud en dus zouden ze een oranjeachtige kleur hebben, wat meer overeenkomt met de Abrikoos. De appel is ook minder zoet en ruikt lang niet zo sterk als de Abrikoos. Bovendien kwam de Appelboom oorspronkelijk niet voor in Israël en dus zou het om die reden logischer zijn dat het om een andere boom moet gaan, bijvoorbeeld de Abrikoos.
In de beschrijving van het paradijs en de zondeval gaat het niet, zoals velen denken, om een appelboom. In Genesis 3:6 wordt niet vermeld om wat voor soort vrucht het gaat.
===Boom des levens===
Het eten van de vrucht van deze boom in de hof van Eden betekent gemeenschap met God en eeuwig leven (Gen. 3:22, 24; Openb. 2:7; 22:2, 14). In het boek Spreuken wordt de boom van het leven geïnterpreteerd als de wijsheid, het onderricht in de leer: ‘een boom des levens is zij, voor wie haar aangrijpen’ (3:18; vgl. 11:30; 15:4).
=== Boom van kennis ===
Voluit: Boom van kennis van goed en kwaad, d.w.z. de boom die alle kennis verschaft en van de mens een god maakt, maar die ook zijn dood betekent (Gen. 2:17; 3:5, 22). Het eten van deze paradijsboom wiens vrucht verboden was, betekende zelfkennis, de ontdekking van eigen schamelheid en kwetsbaarheid (Gen. 3:7). Het verraad door de mens van zijn God bracht een scheiding teweeg tussen mens en de Schepper, tussen man en vrouw. Het leidde tot angst, leugen, zelfhandhaving, een hard lot en de dood. De profeet zegt: ‘zoek het goede en niet het kwade, dan zul je leven’ (Am. 5:14).
=== Braambos ===
De woestijn-sina, die nog in het najaar in volle bloei is, bekend als de brandende braamstruik, waaruit de Stem tot Mozes sprak (Ex. 3:2; Deut. 33:16).
=== Ceder ===
Is de altijdgroene naaldboom in het Libanongebergte die 30 m hoog en 3000 jaar oud kan worden. Het hout werd o.a. gebruikt voor de tempelbouw in Jeruzalem (1 Kon. 6:18). Zijn as deed dienst bij rituele reinigingen (Lev. 14:49 v). De rechtvaardige (Ps. 92:13), maar ook de heerschappij van Assur en Egypte, worden ermee vergeleken: prachtige, hoge bomen, die evenwel omgehakt werden (Ex. 31).
=== Cypres ===
Een hoge naaldboom (1 Kon. 5:8; Jes. 37:24), ook gebruikt voor de tempelbouw (1 Kon. 6:15), en voor vervaardiging van muziekinstrumenten (2 Sam. 6:5). Het gofer-hout, waarvan Noach de ark bouwde, was van de cypres afkomstig (Gen. 6:14).
=== Dille ===
Een plant, wiens vruchten dienden als kruiderij. Bladen en bladstengels waren voedingsmiddel (Matt. 23:23).
=== Distel ===
Samen met doorn|doornen stekelig onkruid dat vooral in de woestijn wordt aangetroffen (Jes. 5:4; Richt. 8:7). Ze zijn een plaag voor de boer (Gen. 3:18; Jes. 5:6; Hos. 10:8). De woestijn rukt op (Spr. 24:31) en bederft de akker. Profeten kondigen de distels en doorns als straf aan (Jes. 7:23 vv; 34:13; Hos. 10:8)
Een woestijnplant, schadelijk voor de akker, beeld van wildernis en ruïne (Gen. 3:17v; Jes. 5:6; 7:23; 34:13).
=== Doorn ===
Herhaaldelijk met de distel genoemd in de betekenis als hierboven aangegeven. Dorens kunnen onverhoeds wonden (2 Sam. 23:6), een door-nenhaag diende ook wel als bescherming (Spr. 15:19). De doornenkroon van Jezus bestond waarschijnlijk uit bladeren van een acanthus-plant (Matt. 27:29; Joh. 19:2). In de fabel van Jotam is de doornstruik Abimelek, koning over al de bomen (Richt. 9:15).
Samen met Distel stekelig onkruid dat vooral in de woestijn wordt aangetroffen (Jes. 5:4; Richt. 8:7). Ze zijn een plaag voor de boer (Gen. 3:18; Jes. 5:6; Hos. 10:8). De woestijn rukt op (Spr. 24:31) en bederft de akker. Profeten kondigen de distels en doorns als straf aan (Jes. 7:23 vv; 34:13; Hos. 10:8)
Druif
De bekendheid met de druiventeelt en de wijngaard (Lev. 25:5; Joh. 15:1-8) leidt ook tot een overdrachtelijk spreken erover. Ongerechtigheid, zonden, zijn als giftige of onrijpe, zure druiven (Deut. 32:32; Jes. 5:2-4; Jer. 31:29; Ez. 18:2). Rijpe druiven zijn echter verkwikkend. De vreugde van God over Israël wordt door de profeet vergeleken met de blijdschap over het vinden van druiven in een woestijn (Hos. 9:10).
=== Eik ===
Deze boom wordt samen met de ceder genoemd als een machtige hoge boom (Am. 2:9). Befaamd zijn de eiken van Basan (Jes. 2:13; Ez. 27:6), symbool van het hoogmoedige (Zach. 11:2). Van eikenhout vervaardigde men afgodsbeelden (Jes. 44:14) en roeiriemen (Ez. 27:6).
=== Gerst ===
Een belangrijke graansoort in Israël (Ex. 9:31; lïuth 3:15; 2 Sam. 17:28), in het voorjaar als eerste der wintergranen rijp (2 Sam. 21:9). De oogst duurde van Pasen Lot Pinksteren (Ruth 1:22). Het gerstebrood was het goedkopere volksvoedsel. Het was de maaltijd bij de wonderbare spijziging door Elisa (2 Kon. 4:42) en Jezus (Joh. 6:9).
Hebr. seöra, di. ruig, borstelig, een in Israël veel voorkomende graansoort (Lev. 27:16; Deut. 8:8). Het gerstebrood werd erg gewaardeerd. Het is een geschenk voor de godsman (2 Kon. 4:42), een heffingsoffer in het heiligdom in de heilstijd (Ez. 45:13). Ruth las gerste-aren op van het veld van Boaz (Ruth 2:17). Bij wonderbare spijzigingen wordt gerstebrood vermenigvuldigd (2 Kon. 4:43; Joh. 6:9). Dat gerst in de koninklijke stallen gevoerd wordt, getuigt van bijzondere zorg voor de paarden van Salomo (1 Kon. 4:28).
Graan
Werd tot meel gemalen, als brood gebakken, het belangrijkste voedingsmiddel in het Midden Oosten (Am. 8:5; Matt. 3:12; Hand. 27:38). ‘Koren en most’ duiden de gehele opbrengst van het land Palestina (Gen. 27:28; Deut. 7:13). De belangrijkste graansoorten zijn tarwe (Deut. 8:8; 1 Kron. 21:20), gerst (Ruth 3:15; Joh. 6:9) en spelt (Jes. 28:25; Ez. 4:9).
=== Granaatappel ===
Een vruchtboom, die ook in struikvorm voorkomt en veel water nodig heeft (Num. 13:23; Deut. 8:8). De granaatappel is een mooie (Hoogl. 4:3; 6:7) en verfrissende vrucht (8:2). Als symbool van vruchtbaarheid werden de zomen van het ambtsgewaad van de hogepriester en tempelzuilen met afbeeldingen van deze appel versierd (Ex. 28:33; 1 Kon. 7:18).
=== Gras ===
Het gras dat in de regentijd het land groen maakt, maar in de zomer spoedig verdort, is beeld van de vergankelijkheid (Ps. 90:5; 103:15; Jes. 40:6-8; Matt. 6:30; 1 Petr. 1:24). Het jonge gras is echter ook beeld van het nieuwe leven en het nieuwe land in de heilstijd: ‘in de woestijn zullen wateren ontspringen – daar zal gras met riet en biezen zijn1 (Jes. 35:6 v; vgl. 44:4). Hierop doelt wel de mededeling bij de spijziging der scharen, dat op die plaats veel gras was, als een oase in de woestijn (Joh. 6:10; vgl. Matt. 14:19; Mare. 6:39).
Het noodzakelijke voedsel voor het vee (Deut. 11:15; Ps. 104:14), dat na de eerste regens opkomt en snel groeit, maar daarna in de droge zomertijd spoedig verdort (Jes. 40:7). Na de late regens kon men voor de tweede maal het ‘nagras’ maaien (Am. 7:1).
Gras is symbool van nieuw leven (Jes. 66:14), maar in het bijzonder van de vergankelijkheid van het menselijk leven (Ps. 103:15 v; Jes. 37:27; 1 Petr. 1:24; Jak. 1:10 v).
=== Hysop ===
Ook wel marjolein genoemd, een plant die op heffingen, in bodemscheuren en muurspleten (1 Kon. 4:33) groeit. Hij heeft een stevige, sterk vertakte stengel, waardoor er gemakkelijk een spons ingelegd kan worden (Joh. 19:29). Takken met bladeren kunnen gemakkelijk als een kwast functioneren, in het reinigings- en besprenkelingsritueel (Ex. 12:22; Lev. 14:4-7 Num. 19:18; vgl. Ps. 51:9).
=== Jeneverboom ===
Een tot 2 m hoge struik met witte bloemen in woestijngebieden. In de weinige schaduw ervan, rustte Elia (1 Kon. 19:3-5). Men maakte van zijn hout houtskool voor het harden van pijlpunten (Ps. 120:4 v) en voor de hongerige was zijn wortel nog voedsel (Job. 30:4).
=== Kaneel ===
De uit China afkomstige boombast die sterk aromatische olie bevat (Spr. 7:17; Hoogl. 4:14), bestanddeel van de heilige zalfolie (Ex, 30:23).
Geurige specerij van de kaneelboom, gebruikt voor de bereiding van zalfolie (Ex. 30:23) en van parfum (Spr. 7:17; Openb. 18:13).
Kolokwint
De kolokwint is een woestijnplant die in het Middellandse Zeegebied en het Midden-Oosten (ook Israël) voorkomt. De gele vruchten lijken op kleine pompoenen, maar de pulp is erg bitter en giftig.
In het Oude Testament (2 Koningen 4:38-41) geeft de profeet Elísa tijdens een hongersnood, opdracht om een grote pot moes (soep) te koken. Bij het zoeken naar kruiden vindt iemand een wilde wijnstok en plukt zijn kleed vol wilde “kolokwinten”. De soep wordt hierdoor zo bitter dat hij oneetbaar wordt. “Man Gods, de dood is in den pot!”, riepen ze uit. Door meel aan de soep toe te voegen neemt Elísa de bitterheid en giftigheid weg, zodat de soep toch eetbaar wordt.
=== Lelie ===
Een soort anemoon, één van de mooiste geurigste bloemen die in het wild groeien (Hoogl. 2:1; 7:14; Hos. 14:6). De kapitelen van de tempelzuilen en de rand van de koperen zee hadden een lelie-vorm (1 Kon. 7:19, 24; 2 Kron. 4:5). Ook Jezus roemt de leliën van het veld om hun pracht (Matt. 6:28). De Hebreeuwse naam is afgeleid van sjeesj, d.i. 6. De bloem heeft nl. 6 bloembladeren en 6 meeldraden.
=== Linnen ===
Daar vlas nauwelijks in Israël werd verbouwd, was linnen vooral een importartikel (Ex. 9:31; Spr. 7:16; Jes. 19:9). Van linnen is vooral de priesterkleding (Ex. 28:39; 1 Sam. 2:18; 22:18; vgl. 1 Kron. 15:27) en het tentdoek van de tabernakel (Ex. 26:1). Ook de schrijver in Ez. 9:2 is een priesterlijke gestalte. Van linnen is echter ook de kostbare kleding der rijken (Spr. 3 1:13, 22; Mare. 14:51 v; Luc. 16:19) en van hemelse wezens (Ez. 9:2; Dan. 10:5; Openb. 15:6; 19:14).
=== Mirt ===
Een middelgrote groene heester, met witte geurige bloemen. De bladeren worden gebruikt als versiering bij bruiloftsfeesten (Jes. 55:13), bij de inrichting van de loofhut (Neh. 8:16), de samenstelling van de bundel (loelab) van het loofhuttenfeest (Lev. 23:40). Ester heette eig. Hadassa, d.i. mirt.
=== Mirre===
Een gomhars, genees- en verdovingsmiddel (Markus 15:23), gebruikt ook voor wierook (Hoogl. 3:6; 4:14) en parfum (Ps. 45:9; Spr. 7:17; Hoogl. 5:1; Est. 2:12). De wijzen brachten mirre als een geschenk aan het kind in Betlehem (Matt. 2:11) en Nicodemus schonk veel mirre voor de begrafenis van Jezus (Joh. 19:39).
=== Olijfboom ===
Men kent de wilde en de veredelde olijfboom, een veel voorkomende groene vruchtboom (Ps. 52:10). De vruchten zijn eetbaar en worden geperst om hun olie (1 Sam. 10:1; 16:13; 2 Kon. 4:2; Ez. 27:17; Matt. 25:4). De heiden-christelijke gemeente is een tak die op de goede olijfboom (= Israël) is geënt (Rom. 11:17-24). In de joodse traditie is de boom symbool van de koningen van Israël (Ps. 52:10). Hij spreekt van de levenskracht van opgroeiende kinderen (Ps. 128:3).
=== Palmboom ===
De dadelpalm waardoor o.m. Jericho (Deut. 34:3) beroemd was en de oase Elim (Ex. 15:27). Met palmtakken liep men rond op het loofhuttenfeest (Lev. 23:40; Neh. 8:16) en de intocht van Jezus in Jeruzalem (Joh. 12:13; vgl. Openb. 7:9).
===Populier===
=== Riet ===
Moerasplant, pijlriet (Ps. 68:31) als staf en meetinstrument gebruikt (2 Kon. 8:21; Ex. 40:3; Matt. 27:29), ook materiaal voor een boot (het biezen kistje, Ex. 2:3; vgl. Jes. 18:2). Door zijn breekbaarheid symbool voor wankelmoedigheid en onzekerheid (2 Kon. 18:21; Matt. 11:7).
===Roos===
Sittimboom (Acacia)
Een heester of boom, de Acacia, met kleine bloemen, die in groepen bij elkaar staan (Jes. 41:19). Komt ook overvloedig voor op het Sinaïnitisch schiereiland. Zijn hout is gebruikt voor de ark, het reukofferaltaar, de planken en de dwarsbalken van de tabernakel (Ex. 25:10; 30:1; 36:20, 31).
=== Tamarisk ===
Een ‘kale struik in de woestijn’, (Jer. 17:6; 48:6; ) die wel in verband gebracht wordt met het manna. Dit manna kan nl. de zoete korrel zijn geweest, die de op de bladeren van de tamarisk levende schildluis afscheidt. Een ander woord dat met tamarisk wordt vertaald, duidt waarschijnlijk elke opvallende hoge boom aan (Gen. 21:33; 1 Sam. 31:13). Onder zulk een boom te Rama sprak Saul recht (1 Sam. 22:6).
=== Tarwe ===
Met gerst de belangrijkste graansoort in Israël (Deut. 8:8; 1 Kon. 5:11). Het vetste der tarwe’ (Deut. 32:14; Ps. 81:17; 147:14) is het binnenste, de uitgepelde tarwe. Jezus vergeleek de aanvechtingen van de satan met het ziften van tarwe (Luc. 22:31).
=== Terebint ===
Een soort eik. Abraham legerde zich bij de terebint Moré (Gen. 12:6). De naam Moré betekent leraar of waarzegger, waardoor de vertaling orakel- of waarzeggers-terebint gegeven wordt (Richt. 9:37). Abraham ontving er een godsspraak (Gen. 12:6 v), Jakob begroef er de huisgoden van Lea en Rachel (Gen. 35:4) en Jozua richtte er een gedenkteken op (Joz. 24:26).
=== Vijgeboom ===
Een zeer gewaardeerde, nuttige vruchtboom, waarvan men 2 x per jaar kan oogsten (Richt. 9:10 v; Am. 4:9; Jak. 3:12). De vroege vijgen zijn in juni rijp, de 2e pluk is in augustus. De vijgen worden vers of gedroogd gegeten. De vijgenkoek heeft geneeskracht (2 Kon. 20:7). Jezus heeft een onvruchtbare vijgeboom vervloekt als beeld van een ongeestelijk tempelbedrijf (Matt. 21:18 w). De vijgeboom speelt vaak een rol in gelijkenissen (Jes. 28:4; Jer. 8:13; Hos. 9:10; Nah. 3:12; Matt. 24:32; Openb. 6:13). Zijn grote 5-lobbige bladeren konden dienen voor een simpel schort van Adam en Eva (Gen. 3:7). De uitdrukking ‘zitten onder zijn wijnstok of vijgeboom’ suggereert vrede en veiligheid (1 Kon. 4:25; 2 Kon. 18:31; Zach. 3:10).
=== Wonderboom ===
De ricinus-plant die 5 tot 10 m hoog wordt, wiens grote bladeren welkome schaduw bieden. De plant heeft zijn naam te danken aan zijn snelle groei. Hij speelt een rol in de apotheose van het Jonaver-haal (4:6-10).
=== Wijnstok ===
De wijnbouw is in Israël zeer oud. Het Genesis-verhaal noemt Noach als planter (Gen. 9:21). De wijn verheugt het hart (Ps. 104:15; Pred. 10:19), maar maakt ook dronken (Gen. 9:21), zodat er tegen gewaarschuwd wordt (Spr. 20:1; 31:4). De wijn is de feestdrank bij uitstek in de messiaanse tijd (Matt. 26:26; Joël 3:18; Am. 9:11 w). De edele wijnstok leverde waarschijnlijk rode wijn (Gen. 49:11). Hij kan tot 7 x per jaar druiven leveren. In gelijkenissen is de wijnstok, die goede vruchten en geen zure druiven mag geven, beeld van het volk Israël (Ps. 80:9; Jes. 5:2). Aan de wijnstok zal het snoeimes te pas moeten komen (Jes. 18:5; Ex. 17:5 v; Joh. 15:2). Jezus noemt zichzelf de ware wijnstok, de discipelen de ranken (Joh. 15:1-5; vgl. Jak. 3:12). De derde beker van de Pesach-maaltijd getuigt aan het avondmaal van het offer, het bloed van Jezus (Matt. 26; 28).