Bezoeken


God is het, die ongerechtigheden der vaderen bezoekt aan de kinderen (Ex. 20:5; Num. 14:18). Het omzien naar, wat het Hebr. werkwoord eigenlijk betekent, wordt hier in negatieve zin gebruikt. De HEER laat Zijn straf blijken wegens de zonden der vaderen. ‘Bezoeking doen’ spreekt van het gericht over Israël of/en over de volken (Jes. 10:12; Jer. 6:15; Am. 3:14; 1 Petr. 2:12). Deze ongunstige betekenis kennen wij ook als wij vertellen van een bezoek dat een ‘bezoeking’ was. Maar als gezegd wordt dat de HEER Sara bezocht, zoals Hij gezegd had, (Gen. 21:1), dan heeft het omzien-naar een gunstige zin. ‘En toen zij hoorden, dat de HEER naar de Israëlieten had omgezien en op hun ellende acht had geslagen, knielden zij’ (Ex. 4:31). Het bezoeken van de mensen door God, het omzien naar hen, blijkt uit Zijn komst in Jezus de Messias (Luc. 1:68; 7:16).