De verwijdering van de ‘voorhuid’ van het mannelijk geslachtsorgaan, een gebruik dat we in de oudheid in Egypte, Moab, Edom en niet in Assyrië, Babylonië en Filistijnen aantreffen (vgl. Jer. 9:25). Bij het verbond dat God met Abraham sluit, hoort dat jongetjes op de 8e dag na de geboorte besneden worden (Gen. 17:11; vgl. Lev. 12:3; Luc. 1:59; 2:21). De Israëlieten die tijdens de woestijntocht geboren werden, zijn in het beloofde land besneden (Joz. 5:2 w). ‘Onbesnedenen’ kunnen niet deelnemen aan de cultische gemeenschap (1 Sam. 17; 26; Ex. 12:48; Ez. 3 1:18; Jes. 52:1). In overdrachtelijke zin kan gesproken worden over besnijdenis van het hart, (Rom. 2:29; Kol. 2:11 w) of onbesnedenen van oor of hart (Lev. 26:41; Jer. 6:10; Ez. 44:7; Hand. 7:51). Op het apostelcon-vent te Jeruzalem werd besloten dat de gojiem (de heidenen), die in de joods-messiaanse gemeenschap opgenomen werden, niet ook besneden behoefden te worden (Hand. 15, vgl. Rom. 2:28 v; Gal. 5:6).