Als gezegd wordt dat mensen of een land behouden worden, wijst dit op dreigende gevaren en rampen, waaruit zij gered zijn (Gen. 33:18; Richt. 11:31; 1 Kon. 22:28; Jer. 23:6). In het n.t. wordt gesproken van het behouden worden (van ongeluk en dood), door genezing (Matt. 14:36; Mare. 5:34). Deze redding is vaak getekend tegen de achtergrond van de verschrikkingen van de Dag des Heren en het (laatste) gericht. ‘Wie de Naam des HEREN aanroept, zal behouden worden’. (Joël 2:32; Hand. 2:21, 40; Joh. 10:9; Rom. 5:9; 11:26). Dit is een eeuwig behoud, waarop wij hopen (Rom. 8:24). Dit behoud wordt geschonken door zelfverloochening en navolging van Jezus (Matt. 16:25).