Waarmee gevangenen worden geboeid (Richt, 15:14; Job 38:31, Luc. 8:29). Als gesproken wordt van banden van de dood of het dodenrijk, rijst het beeld op van het in een strik gevangen, zieltogende dier (Ps. 18:5-6; 116:3, 16). In overdrachtelijke zin kan van onderwerping aan een machtig koning (Ps. 2:3; Jer. 27:2; Nah. 1:13), of van dienstbaarheid aan God of ook goddeloosheid gesproken worden als van een knellende band of een juk (Jes. 52:2; 58:6; Jer. 2:20; Luc. 13:16). Maar de band is ook de gordel, die de kleding bijeen houdt, de liefde, de vrede, het verbond, die mensen verenigen (Ez. 20:37; Ef. 4:3; Kol. 3:14).