Het vertrekken uit zijn land wordt in het Hebreeuws met een werkwoord aangeduid dat eigenlijk ontbloten betekent. Een balling, een verbannene, gevoelt zich naakt en onbeschermd. David ervoer zijn verblijf in het buitenland als een verbreking van de gemeenschap met het erfdeel des Heren en een aansporing andere góden te dienen (1 Sam. 26:19). Er wordt in het o.t. meestal over de ballingschap (galoet) van de Joden in Babel (van 587-538 v. Chr.) gesproken (Ezra 1:11; 8:35; Jer. 28; 29; Ez. 1:1; Dan. 2:25). Maar ook het tienstammenrijk zag zijn bevolking in ballingschap weggevoerd en wel naar Assyrië (Am. 7:11; 7:17; vgl. 2 Kon. 17:23).