Over prostitutie wordt herhaaldelijk gesproken (Gen. 38:15; Joz. 2:1; 1 Kon. 3:16; 22:38; Matt. 21:31; 1 Kor. 5:9), vaak in veroordelende zin (Spr. 23:27; Jer. 5:7; Ef. 5:5). Een mannelijke prostituée werd ‘hond’ genoemd (Openb. 22:15). In verschillende heidense tempels stelden mannen en vrouwen zich beschikbaar voor geslachtsverkeer om de goddelijke kracht van het leven te versterken (Hos. 4:14; vgl. Openb. 2:14). Omdat zij, die hun Heer ontrouw worden, te vergelijken zijn met hen die hun gunsten aan velen schenken, wordt de afvalligheid van God vaak ontucht of hoererij genoemd (Ps. 73:27; Openb. 17:2; 18:3; de SV sprak van afhoereren).
Deel dit artikel op: